De laatste rit (lezersverhaal)

In het Bixie&Friends magazine nummer 2 van 2025 staat de uitslag van de schrijfwedstrijd. Kinderboekenschrijfster Christine Linneweever schreef het eerste deel van het verhaal ', waarna onze lezers het zelf mochten afmaken. Het eerste deel van het verhaal 'De laatste rit' door Christine Linneweever, lees je hieronder.

Lara Dorenbosch heeft deze wedstrijd gewonnen. Haar verhaal lees je in Bixie&Friends. 

Naast de winnaar hebben we een speciale ver melding voor twee andere toppers: een tweede plaats voor de elfjarige Iris Winters en een derde plaats voor de twaalfjarige Megan Oomen.

De verhalen van Iris en Megan lees je hier:

Lees hier het verhaal van Iris

Lees hier het verhaal van Megan

 

De laatste rit

Ze noemen me Storm. Ik ben een New Forest pony — stevig, slim en soms een beetje koppig, zeggen ze. Mijn vacht is donkerbruin, bijna zwart, en ik heb een smal blesje. De kinderen op de manege vinden me schattig.

Ik ben vijftien jaar en al vijf jaar manegepony. Voor die tijd woonde ik op een boerderij en was ik de pony van de dochters van het gezin. Maar zij werden te groot om op mij te rijden en toen werd ik ingeruild voor een groot paard. Zomaar! Een hele tijd had ik niets te doen en liep ik alleen maar in de wei, maar daar werd ik veel te dik van. Uiteindelijk werd besloten dat ik het best andere kinderen blij kon maken en werd ik verkocht. Nu woon ik hier en eigenlijk heb ik het best naar mijn zin. Er komen heel veel leuke kinderen, die lief voor mij zijn en me graag willen knuffelen.

Mijn dagen zijn meestal hetzelfde. In de ochtend krijg ik brokjes en hooi en dan komen de kinderen. Ze poetsen me, zadelen me op en daarna rijden we in de manege. Soms springen we. Soms doen we spelletjes. In de les draaf ik het liefst rustig achteraan. Maar het allerleukst vind ik het om een buitenrit te maken. Om de wind in mijn manen te voelen en te genieten van de zon op mijn huid.

Maar vandaag gaat het net een beetje anders. Vandaag staat Lotte voor mijn box. Ze heeft haar jas half open, haar ogen zijn rood en haar blonde krullen zitten helemaal in de war. Lotte is tien. Ze rijdt al bijna een jaar op me. Ze praat altijd tegen me, ook als er niemand anders in de buurt is. En ik luister. Altijd.

“Storm", zegt ze zacht, terwijl ze met haar vingers door mijn dikke bos manen gaat. “Ik moet je wat vertellen.” Ik draai mijn oren naar voren. Dat doe ik altijd als ze praat. Ze vindt dat grappig. Meestal giechelt ze dan en zegt ze: “Zie je wel, hij snapt alles!” Maar vandaag lacht ze niet. Sterker nog, ze snikt een keer verdrietig.

“Papa zegt dat we misschien gaan verhuizen", zegt ze. “Naar de stad. Er is daar geen plek voor paarden. Er is niet eens een manege.” Ze zucht treurig. “Ik wil niet. Wat moet ik daar dan doen?” Ik duw troostend mijn neus tegen haar jas. Ze ruikt naar stro en iets wat ik niet ken — misschien verdriet. Ze blijft nog even staan, haar hoofd tegen DE LAATSTE RIT mijn hals. Dan stapt ze achteruit. “Kom", zegt ze. “We gaan nog één keer samen rijden, goed?” Lotte neemt me mee naar de poetsplaats en doet daar haar met stickers beplakte poetskist open. Ze pakt eerst haar rosborstel en begint daarmee te poetsen vlak achter mijn oor. Heel zacht laat ze de borstel rondjes draaien en ik geniet van de masserende werking. Maar nog fijner vind ik het dat ze er ook heel zacht een liedje bij zingt.

Als ze me mijn hoofdstel heeft omgedaan, neemt ze me mee naar buiten. Zonder zadel. In de buitenbak is het stil. Geen andere ruiters vandaag. Alleen wij.

Via het hek klimt ze op mijn rug. Ze rijdt me zonder zadel, al weet ze dat dat eigenlijk niet mag. Ik voel haar benen stevig tegen me aan, haar handen losjes bij mijn manen. Via de teugels heeft ze een elastisch contact met mijn mond. We voelen ons samen één. We draven, we galopperen. Ze zegt niets, maar ik voel alles.

Na een half uurtje hebben we het allebei warm. Lotte laat me aan een lange teugel stappen en aait me zacht over mijn hals. Ze laat zich van mijn rug glijden en kijkt naar me. “Misschien was dit wel de laatste keer”, zegt ze.

Ik snuif. Ik weet niet wat ‘verhuizen’ precies is. Of ‘stad’. Maar ik weet dat ze verdrietig is. En ik weet dat ik wil dat ze blijft, maar ook dat ik daar niets over te zeggen heb. Dat bezorgt me een treurig gevoel. Op weg terug naar de stal slof ik achter haar aan. Langzaam, om zo nog wat tijd te kunnen rekken.

Als ik weer in mijn box sta, hoor ik haar moeder roepen dat het tijd is om te gaan. Lotte aait me nog één keer. “Ik weet niet of ik nog terugkom”, fluistert ze. “Maar misschien… misschien kan ik iets regelen. Of misschien vind ik een verzorgpony in de stad. Of misschien… Het wordt in elk geval allemaal anders. Eén ding weet ik zeker. Ik ga je verschrikkelijk missen.” Ze slaat haar armen om mijn hals, zegt niets meer en een dikke traan biggelt over haar wang. Dan draait ze zich om en loopt ze weg. Ik blijf staan, mijn hoofd over de staldeur en kijk haar verdrietig na. Zal ik haar ooit nog zien? Komt ze terug of niet?