Springen

Op de tweede plek van de meest populaire disciplines in de paardensport staat het springen. Bij het springen moeten het paard en de ruiter een springparcours afleggen. Het parcours is de volgorde waarin verschillende hindernissen achter elkaar staan. Dit springparcours bestaat uit 10 tot 13 hindernissen.

In een springparcours staan twee verschillende soorten hindernissen:

  1. Hoogtesprongen: hier hoeven jij en je pony alleen maar de hoogte te overwinnen. Als er balken gebruikt worden, betekent dit dat deze alleen boven elkaar gelegd worden op een staander. Voorbeelden van hoogtesprongen zijn.
    • Steilsprong: Alle balken liggen bij deze hindernis recht boven elkaar.
    • Hek: Dit is eigenlijk dezelfde sprong als de steilsprong, maar dan is een gedeelte van de balken vervangen door een hek. Dit hek hangt ook in de lepels van de staander.
    • Muur: Deze hindernis bestaat uit blokken. Deze blokken vormen samen een muur. Het paard kan niet achter de hindernis kijken. Dit maakt het extra moeilijk.
    • Planken: Bij deze hindernis zijn de balken van de steilsprong gedeeltelijk vervangen door planken. Ook deze planken hangen in de lepels van de staanders.
    • Kruisje: Deze hindernis bestaat uit twee staanders, twee balken en twee lepels. Deze balken liggen gekruist. Een kant op de lepel van de staander en de andere kant steunt op de grond.
  1. Breedtesprongen: brede hindernis, maar vaak lager! Voorbeelden van breedtesprongen zijn:
    • Oxer: Voor deze sprong zijn vier staanders nodig. Deze staanders staan achter elkaar. De bedoeling is dat het paard hier in één keer overheen springt.
    • Sloot: Bij deze spring hoeft er alleen maar ver gesprongen te worden, niet hoog. Soms is de sprong echt gevuld met water, maar er wordt ook wel eens een blauw zeil gebruikt.
    • Waaier: Ook voor deze hindernis heb je meerder balken nodig. Aan één kant zijn de balken allemaal op dezelfde hindernis boven elkaar gestapeld.
    • Triple-bar: Een triple-bar wordt ook wel triple genoemd. Deze hindernis bestaat uit 6 staanders, waardoor 3 rijen met balken achter elkaar ontstaan. Deze balken lopen op in hoogte. Het paard moet dus zowel hoog als breed springen.